Een Uur Muziek 

Heft aan! Kameraden! Zingt allen het lied
Der Hogere Burger Scholieren.
Waar vindt men ter wereld een jeugdige schaar,
Die meerdere deugden sieren?
We treden des morgens voor dag en voor dauw
De tempel der wijsheid binnen,
Om, zij het niet steeds met blakend vuur,
De taak toch met moed te beginnen.
We werken en leren en vossen met vlijt,
Want makkers we zijn in de heerlijke tijd:

Van sinus en minus,
Syntaxis en praxis,
Van ferri, ferro en H.2.S ! (bis)

Zij leve en streve, (bis)
Zij groeie en bloeie (bis)
Zij leve de Amersfoortse H.B.S.! (bis)

Zo zongen wij in de periode voordat, en ook toen ik het voorrecht had het leiderschap in handen te hebben. En er was geen H.B.S.- avond, die niet met dit lied – en verdere coupletten ervan – werd ingeleid. Staande werd het door de gehele zaal gezongen, door jong en oud, begeleid door piano of orkest. Want het was toen de tijd – toen de muziek nog niet in het leerplan was opgenomen – dat deze toch haar intrede had gedaan in onze school. En nimmer heb ik er spijt van gehad dit aardige, vlotte lied te hebben geïntroduceerd, zoals het door de Arnhemmer Kees A.M. de Rooij was gemaakt. Het is mij niet bekend, of het nog leeft en gehoord wordt. 
   Maar in ieder geval is de wens, vervat in het refrein, volkomen in vervulling gegaan.         Want na 100 jaren is de school nog springlevend. En al noemt men haar naar nieuwe       trant de Rijksscholengemeenschap, zij is nog altijd onze oude, ik mag wel zeggen             vermaarde H.B.S.
   Intussen kwam de muziek niet slechts in zulk een dilettantische vorm de school               binnen.   Het was ook mogelijk geworden in samenwerking met de energieke                     directeur van de   Stichting ”Een Uur Muziek” , de heer Aufrecht, en diens assistent,         de  heer Pijnenborg,   een reeks schoolconcerten in de maanden september tot april te     organiseren, die in de   “aula” werden gegeven en waar de gehele schoolbevolking eersterangs musici kon beluisteren. Deze concerten, ten dele verschillend voor de onder- en de bovenbouw van de school, werden zeer algemeen bezocht en nadat enkele bezwaren ertegen waren overwonnen, ook door de meeste collega-docenten bijgewoond.
Doordat als uitvoerders de allerbeste musici uit den lande werden aangezocht, waren de leerlingen bij voorbaat al onder de indruk van hetgeen zij te horen zouden krijgen, een waardering die altijd nog steeg door de volmaaktheid waarmee het werd uitgevoerd. De schoolconcerten werkten dan ook in sterke mate ontwikkelend, en waren van grote betekenis voor het opleiden van een aanstaand concert-auditorium met enig onderscheidingsvermogen en luisterdiscipline.
Met genoegen denk ik nog terug aan de groeiende belangstelling bij de jeugdige hoorders. En ook was het aardig de groeiende waardering van de uitvoerende musici op te merken voor hun gehoor.

Als Willem Andriessen zich aan de vleugel had gezet om Beethoven's Appassionata te gaan vertolken en hij richtte zich tot het gehoor met de woorden: "Nu moeten jullie stil zijn, anders raak ik eruit" dacht ik: "Neen, heer Andriessen dat is niet nodig" en zijn pianovoordracht kwam ten einde zonder dat men een speld hoorde vallen.

Hetzelfde viel op, toen Cor de Groot het stoute waagstuk ondernam, na mij meegedeeld te hebben, dat hij dit hier aandurfde, alle 24 preludes van Chopin als geheel – wat ze ook eigenlijk zijn – te laten horen.
 Het is volkomen begrijpelijk dat vioolmuziek de jeugd vaak nog meer   aanspreekt dan de piano. Herman Krebbers en Theo Olof deden dat   ondervinden. 
 Een belangrijke figuur was ook als begeleider van andere instrumenten en   tevens toelichter van het ten gehore gebrachte de heer Willem Hielkema.
 Wat een genot ook was het, als Rosa Spier of Phia Berghout, de beide   harpisten, haar instrumenten hadden doen horen, de belangstellende groepe,   vooral van meisjes, zich om haar heen te zien vormen met de wens nadere   uiteenzetting daarover te verkrijgen en naar een uitlegging te luisteren van   het  merkwaardige pedaal-mechaniek. 
Hier werd veel geleerd waarvan zij in haar later leven moeten hebben geprofiteerd. En zo zou ik kunnen doorgaan met praktisch alle instrumenten, ook de blaasinstrumenten, die diepe indruk maakten, wanneer b.v. Haakon Stotijn zijn hobo bespeelde, of als Hubert Barwahser zijn zilveren fluit de zaal deed vullen met zilveren klanken.
Om kort te gaan, ik meen hiermee te hebben duidelijk gemaakt, dat de muziek een plaats dient te hebben in het leerplan en de lesrooster van de school.
En ik ben dan ook buitengewoon verheugd, dat ook nu dit stuk opvoeding de leerlingen van de Rijksscholen-gemeenschap niet wordt onthouden.

Drs. L. Leopold (Uit tien kwadraat)

                     Uit de krant van 22 Januari 1951       De leerlingen namen in 1953 node afscheid van hun directeur.