Onderstaand artikel, geschreven door Jan Blokker staat op Historiek.net. De tip kwam van Henk Rozendaal  

 

DE RIJKS-HBS

‘Je hebt een daalder en een rijksdaalder; zo heb je ook een hbs en een rijks-hbs.’

 

Die oneliner tekende ik in mei 2001 op uit de mond van de toenmalige directeur van de Centrale Directie van het Atlascollege. In die onderwijskoepel was onder meer de opvolger ondergebracht van de vierjarige hbs van Hoorn, die in 1908 was overgegaan naar het Rijk. Bij het begin van de onderwijshervorming van 1863 hadden vrijwel alle kleinere gemeenten om verschillende redenen een rijks-hbs geambieerd. Een rijks-hbs was een gewild artikel. Slechts enkele kregen hun zin.

 

De centrale doelstelling van het Rijk ter stimulering van de hbs lag besloten in artikel 18 van de wet. De formulering ‘meest gelegene oorden’ duidde op het belang van spreiding tot in de verste uithoeken van het land. Het centralistische beleid was voor Nederland een noviteit en het Rijk nam wel degelijk een risico.

Hoe zouden lagere overheden hierop reageren? Onderwijs was nooit anders geweest dan een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Dat gold voor het lager onderwijs, binnen de kaders van de Schoolwet van 1806. De rijksoverheid was verantwoordelijk voor het toezicht, de gemeente voor de inrichting. De vernieuwde onderwijswet-Van der Brugghen van 1857 veranderde aan dat beginsel niets. En voor het voortgezet onderwijs gold dat er tot 1863 zelfs nog geen begin geweest van een landelijk kader, geen regeling van onderwijspakketten, bevoegdheden, lestijden, maximumaantal leerlingen, niets. De gemeenten waren daar altijd volledig de baas geweest, maar nu stond er opeens een artikel in de nieuwe wet waarin het Rijk zichzelf opwierp als schoolbestuurder. Het viel te verwachten dat er oppositie zou ontstaan tegen het ingrijpen van Den Haag. Bij eerdere gelegenheden waar het Rijk de lokale autonomie leek te bedreigen, was dat verzet tegen vermeend centralisme er zeker geweest. Dat was bijvoorbeeld gebeurd bij de Gemeentewet van 1851 en des te meer bij het concept Armenwet, dat door de val van het eerste ministerie-Thorbecke nooit tot uitvoer was gekomen.

 

Johan Rudolph Thorbecke

Oppositie tegen Haagse expansiedrift bleef ook nu, in 1863, niet achterwege. Onder conservatieven bestond de gedachte dat de ‘geest van het volk’ herkenbaar was in lokale instituties en dat de rijksoverheid daarvan af moest blijven. Maar sterker dan de bezwaren was de verleiding in de wet van financiële ondersteuning. Die verlokking had succes. Veel lokale bestuurders werden enthousiast bij het vooruitzicht om misschien een rijks-hbs te verkrijgen op kosten van Den Haag.

 

Zo schreef een raadslid uit Assen in 1865 in een vlammend betoog in de plaatselijke krant dat hij niet begreep…

 

 

Een rijks-hbs kostte de gemeente niets, het was een cadeau van de rijksoverheid, dat was de gedachte. 

 

Vrijwel alle gemeenten die in de eerste maanden na het in werking treden van de wet in actie kwamen, begonnen dan ook met het aanvragen van een rijks-hbs. Veel van die gemeenten dienden plannen in die het lokale onderwijs samenbrachten in een nieuw bouwwerk waarin alle bestaande scholen moesten opgaan. Daarmee maakten ze gebruik van het ordenende element in de wetgeving. Maar voor een school op maat naar lokale smaak was die staatsschool niet bedoeld, dat bleek algauw. De rijks-hbs moest, in de woorden van de minister, ‘eenvormig’ zijn. Op die grond werden de plannen van de gemeenten Sneek, Veendam, Hoorn en Goes, maar ook bijvoorbeeld van de gemeente Meppel, afgewezen. Daartegenover stelde de minister in alle gevallen (met uitzondering van Meppel) wel rijkssubsidie in het vooruitzicht. Dat hielp sommige ambitieuze gemeenten over de brug om na afwijzing van hun eerste verzoek toch verder te gaan met een gemeentelijke hbs.

 

Enorme belangstelling

Het lijkt of het ministerie in de eerste maanden na 2 mei 1863 overvallen werd door de enorme belangstelling voor de rijks-hbs en dat er vooraf geen criteria waren ontwikkeld op grond waarvan de ene gemeente wel en de andere geen toestemming zou krijgen. De overbelasting blijkt bijvoorbeeld uit het antwoord dat de minister aan b&w van Hoorn stuurde:

 

De gemeente had maar liefst tien maanden moeten wachten op een antwoord; en dat antwoord was nog afwijzend ook. Een sterk argument voor die toch wel onbehoorlijke vertraging leverde de brief van de minister niet: misschien was Hoorn gewoon niet belangrijk genoeg. Het gemeentebestuur voelde zich in elk geval geschoffeerd.

‘De toekenning van een rijks-hbs aan Roermond was daarmee het resultaat van spreidingsbeleid en lobbywerk.’

Het grote aantal aanvragen stelde de minister voor de taak om specifiek beleid te ontwikkelen. Als er vooraf al zoiets is geweest, dan is dat achteraf niet direct herkenbaar. Het enige wat vaststond was de wens van spreiding. In het kader van die centrale doelstelling was de minister bijvoorbeeld van mening dat er in de provincie Limburg liefst een vijfjarige en een driejarige rijks-hbs moesten komen. De stemming in Limburg was in het begin van de jaren zestig niet per se vijandig tegenover het liberalisme en het bijbehorende vooruitgangsdenken en de minister van zijn kant wilde Limburg uitdrukkelijk bij de (liberale) vernieuwing betrekken.

 

Louis Beerenbroek

De Limburgse politicus en burgemeester Louis Beerenbroek

Dat de Limburgse vijfjarige uiteindelijk naar Roermond kwam, dankte die gemeente enerzijds aan de weigering van de provinciehoofdstad Maastricht om een rijksschool toe te laten en anderzijds aan het doortastend optreden van de burgemeester, de Thorbecke-aanhanger L.F.H. Beerenbroek. In een aantal persoonlijke gesprekken wist hij voor zijn gemeente een rijksschool te verwerven, tot grote vreugde van de burgerij. De toekenning van een rijks-hbs aan Roermond was daarmee het resultaat van spreidingsbeleid en lobbywerk. Iets dergelijks gebeurde ook in het Groninger Warffum. Dat dorp lag ver van het centrum van het land, vijfentwintig kilometer ten noorden van de stad Groningen en dicht onder het wad. De gemeente telde op 31 december 1863 2069 inwoners. De bevolking bestond vooral uit landarbeiders en vissers. Maar in en rond het dorp waren ook enkele ondernemende boeren gevestigd, die zich tot de liberale stroming aangetrokken voelden, en er woonden maar liefst twee leden van de Tweede Kamer. De eerste was Rembertus Westerhoff (1801-1874), een veelzijdig man, huisarts in Warffum, natuurkundige en amateurhistoricus. De tweede was Geert Reinders (1790-1869). Zijn grootvader had naam gemaakt als onderzoeker naar runderpest en immuniteit, zijn zoon was wethouder van Warffum en een neef zou vanaf de opening van de hbs in de gemeente daar natuurwetenschappen doceren. De familie Reinders drukte een zwaar stempel op de gemeenschap; zij waren de patroons van het dorp.

Westerhoff en Reinders waren sinds 1849 onafgebroken lid van de Tweede Kamer, de eerste voor het district Appingedam, de tweede voor Zuidhorn. Zij behoorden tot de liberale Kamerclub en waren persoonlijk bevriend met Thorbecke. Het plan om een rijks-hbs aan te vragen kwam pas betrekkelijk laat, anderhalf jaar na het in werking treden van de wet. Wethouder Reinders nam het initiatief, mogelijk na ruggespraak met zijn vader, het Kamerlid. Op zijn voorstel besloot de gemeenteraad, in zijn vergadering van 13 januari 1865, zich met een verzoek tot de minister te wenden. De gemeente voerde als pluspunten in de sollicitatiebrief aan het ministerie haar centrale ligging aan in de Ommelanden en de goede waterwegen waardoor het dorp van alle kanten bereikbaar was. Die argumenten gingen samen met een klacht:

 

 

Het was geen bijzonder overtuigend betoog. De minister vond dan ook geen argumenten om Warffum tegemoet te komen en wees het verzoek af. Hij antwoordde dat hij moeilijk aan Warffum wel en aan andere vergelijkbare gemeentes niet het voorrecht van een rijks-hbs kon gunnen en hij vervolgde:

 

Regionale samenwerking

Daarmee leek de kous af. De minister wenste een regionaal samenwerkingsverband. Zijn beleid was consequent, want ook elders drong hij daarop aan. 

De burgemeester van Warffum, P.F.L.. Plaat,

die tevens burgemeester was van het nabijgelegen Usquert, leek zich er al bij neer te leggen en stelde voor een plan op te stellen voor zo’n regioschool. Maar wethouder Reinders wilde nog niet opgeven. Hij stelde voor om andermaal een verzoek tot de minister te richten en met de verzending daarvan te wachten tot het begin van de vergaderingen van de Kamer na het kerstreces. Westerhoff en Reinders konden dan nogmaals bij de minister het verzoek van de gemeenteraad persoonlijk ondersteunen. Ook hier dus een lobby onder liberale geestverwanten.

 

Maar ook na het bezoek van zijn twee geestverwanten hield de minister vast aan het plan voor regionale samenwerking. Dat zou dan wel een rijksschool mogen zijn, gevestigd in een van de gemeenten in de Ommelanden. Dat idee wees de Raad pertinent van de hand: die wilde een exclusief Warffumer school. De raadsleden speelden hoog spel. Ten slotte gaf de minister toe aan de druk van zijn vrienden uit het Hoge Noorden. Op 9 augustus 1865 berichtte hij het gemeentebestuur dat hij ‘niet ongenegen’ was om in de gemeente Warffum een rijks-hbs te vestigen met driejarige cursus.

Wat de minister heeft doen zwichten en doen afwijken van zijn regionale voorkeur is niet geheel duidelijk, zoals wel meer in het toewijzingsbeleid. Het lijkt er sterk op dat een antwoord op die vraag te vinden is in het gecompliceerde karakter van Johan Rudolf Thorbecke. Aerts stelt dat hij niet vrij was van ijdelheid en gevoelig voor vleierij. Westerhoff en Reinders hebben mogelijk op die zwakke kant van zijn karakter gewerkt. In ieder geval kreeg de gemeente Warffum toch de school die de heren voor ogen had gestaan ondanks de (begrijpelijke) twijfels van de minister.

 

~ Jan Blokker

De gemeentelijke HBS, vanaf 14 september Rijks,  zat in dit gebouw  in plantsoen West  van 4 september 1871 tot de verhuizing naar het Thorbeckeplein in 1921.

Maak jouw eigen website met JouwWeb